In 1967 bracht de Rotterdamse landschapsschilder Ciano Siewert een bezoek aan Cabo Verde. De archipel zat temidden van de verzetsstrijd en de regen voor de oogst liet op zich wachten. Bij terugkomst, op 1 september 1967, deed hij verslag van zijn reis. De reden waarom ik dit stuk graag met jullie deel, is omdat ik bij het lezen ervan schrok van de herkenning in de situatie van Cabo Verde toen en vandaag de dag. Een aantal punten zijn dan wel veranderd, maar in vele aspecten lijkt het voor mij alsof de tijd heeft stil gestaan. Wat vind jij?
In het interview met de Nederlandse krant Trouw vertelde Siewert het volgende over de situatie op de eilanden:
”We wilden daar een half jaar blijven, maar dat is min of meer mislukt door de toestanden daar. […] Wat je daar het eerst opvalt is de enorme armoede. Dat was deprimerend. De gewone arbeiders of het nou creolen of negers zijn, verdienen niet meer dan ƒ1,20 per dag, tijdens de bananenpluk is dat wat meer. We kregen dan ook direct mensen aan de deur, die om kleding vroegen of geld.
Het dramatische van deze eilanden is, dat ze zo enorm geïsoleerd zijn. Het is zo: het eiland São Vicente is kaal, er groeit niets, maar er wonen vrij veel Portugezen, vooral militairen, die daar direct klaar staan om in te grijpen in andere gebieden, zoals Guinee of Angola. Zij moeten geproviandeerd worden. Het voedsel komt van Santo Antão, met het gevolg, dat daar, vooral na het regenseizoen, voor de inwoners bijna niets overblijft.
Zeker, er groeien bananen, maar zelfs de mensen die er in werken, krijgen ze zelden te eten. Er zijn dan ook zeer veel mensen, die aan chronische ondervoeding lijden en jaarlijks sterven er ook tientallen mensen alleen al door het gebrek aan transport. De enkele arts, die zo’n eiland rijk is, kan de zieken door de uitermate slechte verbindingen helemaal niet of niet op tijd bereiken. Daarenboven moeten ze, als ze geen geld hebben, eerst een bewijs van de 'administrador', een bestuursambtenaar hebben, waarvoor ze soms uren moeten lopen. En daarna moeten ze dan weer een reis van uren ondernemen om de dokter te bezoeken.
De werkgelegenheid is er uiterst slecht. Op Santo Antão is er, zoals gezegd wat landbouw, maar op São Vicente, waar de grootste plaats van de archipel, Mindelo, ligt, is een zeer primitieve visserij eigenlijk de enige bron van inkomsten. De gevangen vis wordt door vrouwen vervoerd, te voet, want er is geen enkele vorm van transport.
Het erge van de armoede op deze eilanden is, dat het maar zo’n klein gebied betreft, waar maar 200.000 mensen leven. Er zou zo gemakkelijk iets aan gedaan kunnen worden. Maar er gebeurt niets, totaal niets. Terwijl de mensen van de eilanden in sloepen de zee opgaan om een enkel visje te verschalken, ligt er in de buurt een grote Japanse vissersvloot, mèt moederschip, die de visrechten in Lissabon voldoet. De eilanden zien daar niets van.
Officieel heet het, dat er in de Portugese gebieden overzee, geen koloniën maar ‘provincies’, geen discriminatie heerst. Maar dat is er natuurlijk wel. Steeds kom je het tegen op allerlei gebieden. De Portugezen, die er zijn, hebben bevoorrechte posities. Tot voor kort waren er in het leger geen Kaap Verdische officieren, de hoogste in rang was korporaal. En zo zijn er veel meer voorbeelden.
Van direct verzet tegen het Portugese bewind is er op deze eilanden geen sprake. Er zijn wel mensen, die contact hebben met de opstandelingen in Guinee b.v. maar er zijn te weinig mogelijkheden voor een guerilla in dit volkomen afgesloten gebied. De P.I.D.E., de Portugese geheime politie is er zeer actief. Ik werd herhaaldelijk geschaduwd, dat was daar niet moeilijk te ontdekken. Ik heb er gen blad voor de mond genomen. Maar de kritiek, die ik op allerlei zaken uitte, vestigde de aandacht op de mensen, die met ons omgingen. Daarom distancieerden ze zich op den duur bijna allemaal van ons. Zo lang wij er waren, zou ze niets gebeuren wisten ze, maar ze waren bang, dat ze na ons vertrek in moeilijkheden zouden komen. ’t Is zo erg, dat een Kaap Verdiër met wie we bevriend waren geraakt, die later in Nederland was, ons niet durfde bezoeken. Ze weten namelijk dat er ook hier P.I.D.E.-mensen werkzaam zijn. Het is een zeer ingrijpend apparaat, dat een enorme invloed op de mensen uitoefent, in hun eigen land, maar ook over de grenzen. […]
De cultuur van vreemde landen is één van de dingen waardoor een reizend kunstenaar gemakkelijker in contact kan komen met de bevolking waartussen hij verkeert. Maar de Cabo Verde is een archipel zonder cultuur. De Portugezen hebben systematisch elke vorm van overgeleverde Afrikaanse cultuur de kop ingedrukt. Er is geen enkele maar dan ook geen enkele vorm van versiering, niets. Ook de Portugezen hebben er niets nagelaten, er is niet één schilder en wat er aan schrijvers of dichters is, valt te verwaarlozen. Want zelfs de taal van de eilanden, het Creools, wordt niet geschreven.”
Feliciano Siewert (1942 – heden)
Feliciano (Ciano) Siewert wordt in 1942 geboren in Rotterdam. Zijn jeugd is weinig rooskleurig: armoede kenmerkt de oorlogsjaren, in 1944 krijgt hij tuberculose en een jaar later overlijdt zijn vader. Al jong volgt hij tekenlessen en met zestien jaar wordt hij toegelaten tot de Rotterdamse Academie. Hij werkt daarentegen liever in de natuur en zwerft liftend, overal schetsend en aquarellerend, door Europa. Op zijn achttiende emigreert hij met zijn kersverse vrouw naar Australië en volgt er lessen op de Academie van Sydney. Door teleurstellingen keert hij na zeven maanden al terug naar Rotterdam, waar hij met tekenen en aquarelleren de kost verdient.
Impulsief reist hij daarna naar de Kaap-Verdische Eilanden om na vier maanden terug te keren. Later trekt hij met een nieuwe, Amerikaanse vriendin door Europa, om haar vervolgens te volgen naar de Verenigde Staten, waar hij via de chique kunsthandel Far Gallery op Madison Avenue opdrachten uitvoert voor de firma Lublin en The Bank Street Atelier Ltd. Na twee jaar komt hij terug in Nederland. Ciano Siewert is een sucesscol aquarellist, graficus, (wand)schilder, tekenaar en lithograaf.